in de 13de eeuw, was, voor de door de ingebouwde
trappen toch al niet oversterke ondermuren,
te zwaar, zoodat in den loop der jaren ern
stige „zettingen" voorkwamen. In de 2de helft van
de 16de eeuw was de voet van den toren rondom
uitgebouwd met allerlei aanbouwsels, waarvan nu
nog de sporen aanwezig zijn, maar die op geen
enkele bewaard gebleven afbeelding voorkomen.
Deze bijgebouwen steunden ongetwijfeld den voet.
Hierdoor ontstond ook het verhaal, dat de Boven-
toren vroeger „in de kerk" zou hebben gestaan.
In 1611 maakte men waarschijnlijk van den afbraak
van deze bijgebouwen tien meter hooge pilaren,
tegen den voet van den toren, dezelfde steunbeeren,
die bij de restauratie van '28'32 werden afge
broken en die van oud, middeleeuwsch metselwerk
waren opgetrokken.
De toren bleef echter verzakken, een verschijnsel,
dat wij bij alle oudste kerken, het Oud Raadhuis
en vele andere gebouwen van de stad aantreffen
door de slapheid van den veenachtigen ondergrond.
In 16271629 werden voorzieningen getroffen, die
echter onvoldoende bleken te zijn, daar reeds twin-
tig jaar later het advies van drie bouwkundigen
moest worden gevraagd, o.a. van Jan Adriaensz.
Leeghwater, den bekenden ontwerper voor de droog
making van het Haarlemmermeer. Het resultaat
was, dat men aanraadde den toren af te breken!
Voorwaar, een afdoend en probaat middel, om van
de moeilijkheden af te komen, maar waartoe de
vroede vaderen gelukkig niet overgingen. Na het
overhellen van den toren in 1649 naar een andere,
noordoostelijke richting en nieuwe beraadslagingen
in 1669, besloten raad en schepenen in 1684, op den
24en September, den toren om zijn gevaarlijken
staat tot aan de tweede lijst te doen afbreken.
Doch op het laatst had men de gelukkige gedachte,
61