Nieuwe Stadhuis door zijn goede verhoudingen wel
een voornaam karakter, waartoe de pilaren, die het
balcon dragen en het driehoekige fronton met het
wapen van de stad het hunne bijdragen. Het
torentje en ook andere versieringen werden door
den stadsarchitect Nicolaas Plomp 1800 aange
bracht. In 1833 en 1834 voerde dezelfde architect
nog een belangrijke verbouwing uit, die vooral het
inwendige betrof en werden de tegenwoordige ramen
aangebracht. De doode, ja ontsierende cementbe-
pleistering van den gevel dateert van 1865.
De brand van 4 op 5 Februari 1543, die, zooals wij
zagen, in het wachthuis onder het Raadhuis
ontstaan was door het vlam vatten van den schoor
steen en het daardoor in brand geraken van den
houten ombouw van den schoorsteen op de Schepen
kamer, werd zoo spoedig mogelijk hersteld in de
volgende maanden. Niet alleen wat het uiterlijk van
het gebouw betreft, doch ook het interieur. Reeds
kort na de ramp werd aan Meester Colijn de Nole,
van Camerijck, verzocht een gebeeldhouwden
steenen schoorsteen te maken, steenen, omdat men
met de vroegere houten zoo'n slechte ervaring had
opgedaan. Deze meester had in dien tijd in Utrecht
een atelier, waar hij werkzaam was aan het graf
monument van den stadhouder Schenck van Tauten-
burgh, doch was waarschijnlijk van Vlaamsche
herkomst (hij werd in 1530 als leerling van het
beeldhouwersgilde te Antwerpen ingeschreven),
hetgeen ook een stempel op zijn werk gedrukt
heeft. Eveneens werd in hetzelfde jaar 1543 een
overeenkomst met Meester Vrederick, de stadstim-
mermeester, aangegaan betreffende het houten be
schotwerk en een nieuw raadgestoelte, dat hij voor
den opnieuw in te richten Schepenkamer leveren
zou. Men ziet het, de Schepenen en Raden van
46