stadsbestuur was verordonneerd, dat alle burgers,
die buiten de stadspalissaden woonden en wier goed
200 pond Cleijne of meer waard was binnen het
verdedigbare stadsgedeelte moesten wonen, terwijl
nieuwe huizen buiten die omheining niet mochten
worden gebouwd en daar geen ambachten en nerin
gen mochten worden uitgeoefend, werjd spoedig
groote behoefte gevoeld aan uitbreiding van het
ommuurde stadsgedeelte.
In 1462 werd het eerste gedeelte van de vesting
gracht (later de Singelgracht) gegraven en wel
eerst vanaf de IJssel, bij de zuidelijke punt van de
stad, tot de Reeve, een kleine riviertak, thans de
Cellebroederswetering.
Over deze Reeve willen wij het een en ander ver
tellen, omdat dit watertje indertijd van zeer veel
belang voor de stad was, daar de Kamper Magistraat
hoopte langs dit water den toegangsweg tot de stad
voor de zeeschepen open te houden, toen die langs
de IJsselmonden op zoo'n ellendige wijze door ver
zanding dreigde te worden onmogelijk gemaakt. In
de 14de en de 15de eeuw werd deze Reeve reeds
druk bevaren, een wetering, die van één der zuide
lijke monden van den IJssel in de Burgel stroomde
bij de Geerstraatbrug (deze Geerstraat werd ge
noemd naar een zekeren Geert van der Aa en heette
dan ook vroeger de Geerts weg van der Aa)De Reeve
(wij zien hem duidelijk op de kaart van Van
Deventer) stroomde naast de Cellebroederspoort de
stad binnen, liep langs den Cellebroedersweg en
mondde naast de Geerstraatbrug in den Burgel. Tot
op den huidigen dag is daar beneden in den muur
de nu dichtgemetselde uitmonding duidelijk te zien.
De Kampers hadden zelfs vroeger aan den mond
van de Reeve een slagboom en blokhuis, om het
binnenvaren van vijandelijke schepen te verhin
deren, hetgeen o.a. noodig bleek toen in 1420 Jan
25