uitoefende, welke de stad ontvolkte (600 huizen
stonden leeg!) en haar gebukt liet gaan onder een
ondragelijke vorderingslast. Nog voor de brand
schatting bij hun vertrek, die niet dadelijk kon
worden opgebracht (de uitzuiging door de bezetting
duurde reeds bijna anderhalf jaar), werden op 14
December 1673 van de voornaamste magistraten en
inwoners 12 gijzelaars meegenomen. Niettemin
staken de Franschen ook nog de IJsselbrug in brand,
verwoestten de schans aan de overzijde van de
rivier en bedreven allerlei daden van moedwil tegen
over een machtelooze bevolking. De gijzelaars wer
den naar Arnhem vervoerd en in een gat onder
het stadhuis opgesloten. Zij hadden daar dien
kouden winter een ellendigen tijd en konden eerst
op 16 Mei 1674 bevrijd worden, daar eerst toen de
benoodigde gelden voor hun vrijlating bijeenge
bracht waren. Teruggekeerd in hun vaderstad
werd hun van stadswege een gouden gedenkpen
ning aangeboden, waarop het stadswapen met
omschrift en op de andere zijde hun twaalf namen
geslagen stonden.
Van deze jaren van stelselmatige vernieling en „fatale
en nooijt te vergeten desastre" heeft de stad Kampen
zich nooit meer hersteld. Toch werden hiertoe nog
allerlei pogingen in het werk gesteld. In de volgende
eeuw kwam er een opleving, ja, zelfs een opbloei op
kleine schaal, door de zich uitbreidende fabrikage
van* laken, duffel en trijp en door het stadsbestuur
krachtig bevorderde vestiging van linnenweverijen
en kantfabrieken (de kantfabriek van burgemeester
Abraham Vestrinek was in het einde der 18de eeuw
zeer bekend)Doch dit alles kon Kampen niet meer
haar achterstand doen inhalen, zoodat zij, die altijd
na Deventer en vóór Zwolle genoemd werd door hare
belangrijke positie in het driesteden-verbond, nu
blijvend op de derde plaats kwam te staan.
21