HOOFDSTUK XV
KAMPER STEUREN EN
KAMPER UIEN
„maar Camper-Steur die past aan
't hoogste van den disch."
Franciscus Martinius: „Camper Lof" 1641.
'Voordat wij ons een laatste rondblik gunnen in
deze oude IJsselstad, wil ik nog een oogenblik stil
staan bij de Kamper steuren en de Kamper uien.
Deze woorden ontlokken steeds weer bij ieder, die
ze hoort een min of meer ondeugenden glimlach.
Waarom toch? Omdat beide onafscheidelijke attri
buten van onze stad zijn en deze alom in den lande
met den naam van Kampen verbonden zijn. Maar
niet velen zullen weten, dat de relatie tusschen deze
twee begrippen, steuren en uien, zóó nauw is. De
„steuren" gelden als bijnaam van de inwoners, de
„uien" zijn de naïeve maar nogal zoutelooze ver
haaltjes van gebeurtenissen, die zich hier ter stede
zouden hebben afgespeeld. Wie kent ze niet: „Het'
turfvuur", dat de kuiten der raadsleden in de
schepenzaal schroeide, zoodat overwogen werd de
haard achteruit te plaatsen; „De Steur", die, be
stemd voor den maaltijd van een bezoekenden
bisschop, met een bel om „zoolang" weer in de rivier
werd vrijgelaten, toen zijn eminentie teekenen van
„pijn in 't lyf" vertoonde; „Het hooge weiland", gras
op een bouwvallige torenspits, waarheen een schoone
koe zóó onhandig werd opgeheschen, dat zij spoedig
haar laatsten snik gaf en eenige andere. Enkele
jaren geleden werd door een rechtgeaard Kamper
113
Kampen 8