HOOFDSTUK I
HISTORISCHE GROEI, BLOEI
EN NEDERGANG
De nederzetting langs den linkeroever van de
rivier de IJssel, die naar mag worden aangenomen
haar naam ontleend zal hebben aan strooken on
verdeelde markegrond, „kampen" genaamd, ge
legen achter of op een waterkeering temidden van
het lage land, lag wel op een bijzonder gunstige en
veilige plaats. Er was overvloed van vruchtbaren
grond voor een zich ontwikkelende boerenbevolking,
het water van de rivier met haar tallooze kreken en
monden was rijk aan visch, terwijl het moerassige
land rondom een natuurlijken afweer vormde tegen
kwaadwillende naburen. Waar bovendien de IJssel
reeds van vroeger tijd een handelsweg van betee-
kenis was, nam het aantal inwoners snel toe en het
eerst zoo kleine vlek breidde zich steeds meer uit.
Wanneer het civiele zelfstandigheid kreeg, is niet
met zekerheid te zeggen; de acte, waarbij door Wil-
lebrand, den Bisschop van Utrecht, het stadrecht
verleend werd, is verloren gegaan. Het moet echter
geschied zijn tusschen 1227 en 1230, daar het in 1227
in een oorkonde, tegelijk met IJsselmuiden, nog niet
als stad werd genoemd en omdat Kampen, als
tweede stad in het gewest, haar stadrecht naar alle
waarschijnlijkheid vóór Zwolle in 1230 gekregen
moet hebben. In den stadbrief van Ommen, uit 1248,
werd ook Kampen voor den eersten keer, met
Deventer en Zwolle, als stad genoemd.
Waar en wanneer deze oorkonde verloren ging,
kunnen wij slechts vermoeden, maar ongetwijfeld
9