gaan. Sterker kunnen wij dit ondervinden bij een loop
plank naar een schip, omdat zoo'n plank gewoonlijk lan
ger is dan een vlonder.
Zij, die een vlonder over een veel breedere sloot legden,
ondervonden dat zwiepen ook. Zij namen toen zijn voor
ganger, den boomstam, ter hulp. Twee een eindje van el
kaar liggende balken, daarover dwarsbalkjes en daar weer
over een paar breede delen, ziedaar een sterkere construc
tie, welke bovendien het voordeel heeft door meer breedte
praktisch bruikbaarder te zijn. De „balk"brug was ge
boren.
„Heb ik zooeven niet nog een naam van een brugtype ge
lezen", denkt ge en bladert terug.
Laat ik het u gemakkelijk maken, u in 't kort vertellen,
dat in den bruggenbouw drie hoofdtypen worden onder
scheiden: „balk"brug, „boog"brug en „hang"brug, waar
bij het type balkbrug is onderverdeeld in „vaste"- en „be
weegbare" bruggen.
Tot welk type behoort nu de vlonder?
Tot geen der drie. In haar primitiefheid brengt zij ons
slechts één element der brug: het landhoofd.
De eenvoudige „balk"brug.
De balkconstructie maakte den vlonder tot brug. Deze ont
wikkelde vorm vroeg om een afwerkend element: de leu
ning.
Zoo was het universeele type geschapen, het type, dat wij
reeds in de afbeeldingen 8, 9, 10, 11, 12 in verschillende
landen zagen gebruiken.
Er is een modificatie, welke ik nergens anders heb ontmoet,
als in ons land, zelfs maar op één plaats, en wel te Giet
hoorn, in den Kop van Overijsel. Dit wereldvermaarde
dorp, waarvan de kern uit louter waterwegen bestaat, zou
met nog meer recht dan Amsterdam, het Venetië van het
Noorden kunnen worden genoemd. Er zijn wel voetpaden,
doch die liggen om de huizen en leiden naar de brugge
tjes.
51