Naast de monumentale inrijhekken heeft de 18de eeuw ook
eenvoudige gemaakt: krachtige baksteenen hoofdpijlers,
waartusschen een onopgesmukt ijzeren of houten tweevleu-
gelig hek draait. De bloedelooze nakomelingen, welke wij
nu in de dorpen en langs de bebouwde wegen zien, zijn
veelal paskwillen.
De Architect Herman vah der Kloot Meyburg geeft in zijn
boek: „Bouwkunst in de stad en op het land" een reeks
van overtuigende voor- en tegenbeelden. Voor den op het
dwaalspoor geraakten plattelandsambachtsman zijn zij het
bestudeeren overwaard.
Zulk een hek voor een, aan een sloot gelegen erf heet:
„damhek". Dit woord zegt het alinplaats van de brug is
een dam in de sloot gelegd. Om het water te laten door
stroomen, ligt er een groote rioolbuis onder door heen,
een „duiker" dus.
Neen, ik vergeet niet uit welk ander motief een dam wordt
verkozen: men rijdt met een boerenwagen of met een auto
zooveel makkelijker het erf op. Kan een brug daar niet
even goed toe dienen, een hek er prachtig hij aansluiten?
De niet zoo lang geleden gesloopte brug met hek onder
Loosduinen bewees dit. (Vignet 2). In baksteen uitgevoerd
zonder opsmuk was het een monumentaal, typisch Hol-
landsch geheel, dat het landschapsbeeld beheerschte.
48