42
ver opgevat, rijker gesierd met beeldhouwwerk, doch staat
er als „zoomaar" neergezet, te veel op zichzelf. Zij legt
het, ondanks al haar rijkdom, af tegen die van het kasteel
Rechteren. Stond zij nu nog maar op zichzelf, maar neen,
vóór haar, over de gracht, ligt een houten wipbrug. Deze
elementen verdragen elkander niet, omdat zij ieder uit een
anderen geest zijn geboren. Onrustig is het geheel
Zoo'n voorplein als het kasteel Rechteren bezit, is iden
tiek met het voorplein van het vroegere kasteel. Maar welk
een openheid tegenover de vroegere geslotenheid, welk een
vriendelijke afwering tegenover de grimmige afwijzing van
voorheen
Waar het woonhuis onmiddellijk uit de gracht oprijst, is
zulk een hoogoploopende, monumentale ingang niet op
zijn plaats. Dit zien wij b.v. aan het kasteel Middachten.
(Afb. 23). Oorspronkelijk kasteel, werd het verbouwd tot
een onzer statigste huizen. Noch ophaalbrug, noch eenig
ander verdedigingsbeeld tracht ons het verleden vol krijg
en onrust te suggereeren. Vriendelijk is de aanblik van het
huis echter niet. Somber rijst het uit de zwarte blinking
van het doodstille water der omringende gracht omhoog.
Steven Vennecool, een Amsterdamsch bouwmeester, gaf
met deze, in 1697 gereed gekomen schepping, een uitmun
tend staal bouwkunst, als laatste uitlooper van den Jacob
van Campen-, Pieter Post- en Philip Vingboons-stijl. Aan
den Amsterdammer in hem wordt gij herinnerd door de
eenvoudige baksteenen brug met haar typische, traditio-
neele leuning, de gegoten ijzeren hoofdbalusters verbon
den door ijzeren stangen, fraai en in haar doorzichtigheid
toch licht. Voor den Westelijken ingang van het Huis ver
breedt de brug zich om plaats te geven aan een eenvou
dige stoep met bordes. Zoo werd een gaaf geheel verkre
gen, een beeld dat men nooit meer kwijt raakt.
Een minder fraai gecomponeerd, ofschoon wel statige Hui-
zinge, het Huis te Amerongen, mist de grootsche behan
deling der middenpartij. De plaatsing der vensters in het
muurvlak is eentoniger; op zichzelf zijn zij minder fraai
van verhoudingen. (Afb. 24).