mensch, doch met ons dagelijksch bestaan tot één geheel
saamgeweven.
Om het ontstaan der brug te vinden, moeten wij een flin-
ken sprong terug doen.
Verplaatsen wij ons onder de primitief levende menschen,
zij, die slechts van de jacht en de vischvangst leefden, nog
niet aan den akkerbouw toe waren. Zwervend door bos-
schen en velden, doorsneden door onbeteugelde water
stroompjes, zullen zij deze, jagend op het wild, dikwijls
op doorwaadbare plaatsen zijn overgestoken. Totdat een
hunner op een goeden dag een door den storm ontwortelden
boom over het water zag liggen. Wellicht alleen al uit kin
derlijk genoegen liep hij er overheen; terwijl hij dit deed,
zal bij hebben beseft, hoeveel gemakkelijker en vlugger
hij den overkant kon bereiken. Waarschijnlijk liet hij het
niet meer aan het toeval over en legde een boomstam
neer op de plaats, waar hij geregeld wilde oversteken.
Dit bracht hem verder op de gedachte: waarom zoude
ik er niet een paar naast elkaar leggen? Toen hij deze ge
dachte verwezenlijkte, had hij de „brug" gevonden. Ook
bij het trekken door moerassige streken paste hij dit toe.
In de veenstreken in het oosten van ons land zijn uit den
Vóór-Romeinschen tijd een anderhalve meter onder den
grond de z.g. „veenbruggen" gevonden, wel kilometers
lang. Zij bestaan uit balken waaronder dwarsbalken zijn
gelegd of uit planken op palen. De bekendste is de „Val-
ther"brug, welke van den Hondsrug bij Valthe in hoekig
verloop, voorbij Ter Haar, in oostelijke richting door het
wijde moeras voerde. Wij weten, dat de Romeinen dit
voorbeeld navolgden. Zij werden door hen genoemd „Pon-
tes longi". De bevolking zegt ook wel inplaats van veen
bruggen „knuppelwegen".
Uit den embryonalen vorm van een paar naast elkaar
gelegde boomstammen, kwam heel, heel veel later het
borelingske: de „Vlonder", de plank over de sloot1).
Vlonder is een oud-Nederlandsch woord met de oorspronkelijke
beteekenis: „plat ding", verwant met „plaat" en, door genasali-
seerde V, met „vlade", „vlot", „vlet", „vloer".
15