schijn komen. Het is een groen-blauw, dat na eenigen tijd
vergrijst. Deze bestorven kleur wordt verkregen door men
ging met ultramarijn-blauw. In het eind der vorige eeuw
is bij den huisschilder het gebruik van beproefde kleur
stoffen te loor gegaan. De verffabrikanten dragen hieraan
schuld. Hun chemische producten, te danken aan labora
torium-onderzoek, hebben zeker waarde voor de techniek,
b.v. voor schepen, vervoermiddelen, signalen, vliegmachi
nes, bruggen, metalen, huishoudelijke gebruiksvoorwer
pen, enz., maar niet voor. de bouwkunst en schilderkunst.
Nu de huisschilder zijn verven kant en klaar van de fa
briek betrekt, is hij het zelf-bereiden verleerd en daardoor
ook de kennis der grondstoffen kwijtgeraakt. Zeggen wij
tegen den schilder als wij „kleur" met hem gaan maken:
„breng ultramarijn mee", dan komt hij in de meeste ge
vallen aandragen met Berlijnsch blauw, een kleurstof,
welke andere, bij te mengen kleuren opvreet. Berlijnsch
blauw is wel als „glacis" een dunne, zeer doorschijnen
de laag over een onderkleur, b.v. rood, om het af te
dempen voor binnenwerk bruikbaar. Gewoonlijk haalt
de huisschilder een z.g. kleurenkaart van een of andere
fabriek uit den zak en zegt: „kunt U hieruit niet een
blauw-groen kiezen?" Ik ken geen naarder kleurmengin
gen, dan die op staalkaarten." Dit komt door het niet-ge-
bruiken van die verfstoffen, waarmede juiste kleurscha-
keeringen worden verkregen en die, ofschoon zij dekken,
toch transparant-lichtend zijn.
Aan een belangrijk iets wordt bij het „kleurmaken" zelden
gedacht. Kleur verandert onder de inwerking van het
licht. Kunstschilders die hun vak grondig kennen, houden
hier rekening mede. Meent gij, dat de oude schilderijen,
b.v. die van Rembrandt, pas geschilderd zoo mooi van
toon waren, als wij hen nu bewonderen om hun rijpheid
en rijkdom van kleur?
Zeker niet.
Verfstoffen behouden niet hun kleur, zooals deze is bij het
opzetten. De meeste slaan terug, slechts enkele groeien,
149