Dat de schuinstaande balken „druk" opnemen wordt dui
delijk, indien wij hen als „schoren" beschouwen. Ook de
schoren zijn aan de timmerkunde ontleend. Een schoor
verbindt en verstevigt in de hoeken stijl en balk; daaruit
ontstaat het „juk", het hoofdelement van den houtbouw.
Dit jukbeginsel toegepast aan een brug geeft eveneens een
ligger op drie steunpunten, de uiterste materieel, de mid
delste immaterieel. Passen wij hetzelfde systeem als boven
omschreven hierop toe, n.m.1. dat het aantal velden wordt
vermeerderd, dan wordt de ligger in verscheidene stukken
verdeeld; de opeenvolgende schoren kunnen geleidelijk
korter worden; de bovenste, liggende staven vormen dan
een geknikte lijn en bij een zeer groot aantal gaan zij in
een pseudo-boogvorm over. Let wel, dit is nog geen boog
brug.
Deze soort balkbrug met vakwerkliggers wordt het
meest toegepast, zoowel bij kleine als bij groote bruggen.
Voorbeelden van groote zijn: de nieuwe verkeersbrug over
den Moerdijk, over de Waal bij Zalt-Bommel, de stuwbrug
over de Maas. Bij kleine spoorwegbruggen - b.v. de z.g.
viaducten in de buitenwijken van Amsterdam, waardoor
de spoorbaan over de straat wordt gevoerd zien wij ook
den plaatligger of vollen wandligger toegepast. Een plaat
ligger is samengesteld uit plaatijzer verstijfd door hoek
ijzers. Nogmaals wijs ik er op, dat beide constructies het
eerst in hout zijn ontworpen en uitgevoerd door den be
roemden Italiaanschen bouwmeester Palladio (1503-
1580). (Fig. 6). In vroeger tijden waren bouwmeesters ook
ingenieurs, zooals de groote voorlooper Leonardo de Vinei.
De wijzen om de staven in een vakwerkligger aan te bren
gen, zijn velerlei. Ir Waddell geeft in zijn boek 28 voor
beelden, ieder met zijn eigen naam,1 vele ontleend aan den
maker. Er zijn eenvoudige en drukke bij. De eenvoudige
zijn het meest aangenaam voor het oog en ook de meest
zuivere als constructie.
De allereerste vulling was die met maaswerk, de z.g. tralie-,
ligger, een echte houtconstructie. Bij den tralieligger loo-
130