De spoorweg nam het verkeer over. Het spoorwegnet
tuursteen, ijzer, staal, beton en ook gevlochten lianen en
zelfs bamboe.
Vóór rond 1800 vinden wij slechts bruggen in hout, in
baksteen, in natuursteen, behalve dan de enkele in gevloch
ten lianen of bamboe, maar deze alleen in het Oosten.
In ijzer bouwt de 19de eeuw haar bruggen. Eerst in ge
goten ijzer, later, als de walstechniek wordt gevonden in
getrokken ijzer, nu staat staal ons ten dienste.
De volkomen homogene samenstelling van staal geeft de
berekening van de er in uit te voeren constructies een
bijna zuiver theoretische waarde. De factor: „zooveelvou-
dige zekerheid" kan worden verminderd.
Hout geeft die mogelijkheid niet. Al is het een heerlijk
materiaal, toch is de structuur in een balk niet te bepalen
de groeiwijze kan ons parten spelen. Bij de berekening
van houten constructies moet dan ook een hooge zeker-
heidscoëfficient worden aangenomen; feitelijk kunnen zij
niet worden berekend. Vroeger, toen er een overvloed van
zware boomen, vooral eiken, ter beschikking stond, lang
zaam gegroeid hout, kon men van de sterkte verzekerd zijn.
Dit mooie hout zijn wij door eeuwenlang onverantwoorde
lijk gebruik kwijt. Nu krijgen wij hout, waaraan niet lang
te voren nog groene blaadjes groeiden. Dit is een der rede
nen, waarom wij ons hoe langer hoe meer tot de metalen
moeten wenden; bij den bruggenbouw tot ijzer, staal en
ook beton.
Eertijds geschiedde het vervoer per schip over het water,
per wagen over de landwegen. Het verkeer te land eischte
bruggen, het verkeer te water had slechts last van brug
gen. Dit dwong tot het gebruiken van wipbruggen, later
ook van rol- en draaibruggen. Voor het verkeer op het
land met betrekkelijk lichte lasten, waren de houten brug
gen sterk genoeg, doch toen de spoorweg zijn intrede deed
in de eerste helft der 19de eeuw, moesten de bruggen ster
ker zijn. Voor de constructie dezer bruggen greep men
naar het tot de heerschappij gekomen ijzer.
123