heeft afgedaan en maakt plaats voor het gezwollene
en pathetische, dat verwondering wil wekken door
het ongewone. Dit neemt niet weg dat de bouw
kunst in Frankrijk tijdens de barok sterker dan ooit
als ondergrond een streng stramien van academisch
klassicisme doet gevoelen, waarop dan de eigenlijke
barokvormen als het ware geborduurd worden.
Wij, Nederlanders, zijn een volk van ingetogen
levenshouding, althans naar het uiterlijk zeker nog
in het midden der 17e eeuw. Bovendien onze zin
voor werkelijkheid laat het fantastische moeilijk
voren in ons gemoed trekken. Het zijn deze fac
toren, die aan onze bouw- en ambachtskunst nog
steeds een bepaalden nationalen inslag verzekeren,
zoodat men ten opzichte van dien tijd hoogstens
kan spreken van een gematigd klassicistische barok.
Deze nu is een omwerking der Fransche barok,
gelijk vroeger de Nederlandsche renaissance, al zij
deze geheel nationaal geworden, een omwerking
was van de Italiaansche. Bovendien zit een essen
tieel verschil bij dit alles voor, en wel dat èn de
Italiaansche renaissance, èn de Fransche barok
hoogtij vieren in den paleizenbouw der aristocratie,
terwijl hier, bij ons, het glanspunt der beweging
gevonden wordt in het heerenhuis der gezeten bur
gerij. Eerst op het einde der 17e eeuw doemt bij
deze een verlangen op, iets van den Franschen
paleizenstijl in haar woonhuis over te nemen. Dat
daarbij de kans mogelijk is, dat de opgekomen
patriciër voor parvenu gaat spelen, is niet uitgeslo
ten, doch het blijft beperkt. Wel is een neiging naar
het representatieve merkbaar; zien wij de latere
schilderijen van: Van der Helst, Terborch, Van
Mieris e.a., dan valt het ons op hoe mannen zoowel
11