van bank als een in de breedte zich twee of drie
maal uitdijenden armstoel. Hoewel voor dit type
het woord bank blijft bestaan, zal het in de 2e
helft der 18e eeuw den nieuwen, uit Frankrijk ge-
importeerden naam van canapé of sofa voeren.
In het algemeen blijft het houtwerk der zitmeubels,
behalve bij gangbanken, eenvoudige stoelen en
statiemeubels, ongeverfd. Het fineer, zoo belangrijk
bij de andere meubelgroepen, speelt bij het zit
meubel een ondergeschikte rol evenals het lakwerk.
Voor de bekleeding dient voornamelijk gevlochten
riet, effen of gewaterd linnen- en zijden damast
(moirée), effen of gebloemd trijp, zijden- en tapis
serieweefsels, en leer. Bij eenvoudige stoelen ge
bruikt men gevlochten mat.
Voor het leven van iederen dag worden hoezen
van gewone stof over de meer rijk bekleede stoelen
getrokken.
BESLUIT
Om het midden der 18e eeuw is in ons land de
jongere kunstbeweging uit Frankrijk doorgedron
gen om aan ons binnenhuis en zijn meubels een
uitgesproken verfijning te geven. Men duidt in
Frankrijk deze aan met den naam „rocaille", een
woord samenhangend met rots-(roc) werk, wijl dit
daarin opgenomen is. In wezen echter omvaamt die
beweging een veel omvangrijker schat van motieven
die schuimend den schaterlach van het leven open
lijk manifesteeren. Moge dit woord rocaille tot
„rococo" vergroeid zijn, (de officieele dictionnaire
de 1'académie heeft dit laatste in de uitgave van
87