wijzigd in een omhoog welvende toogkap (soms
dubbel), die aan de hoeken horizontaal begint en
vervolgens golvend omhoog loopt naar het midden.
In het geheel heeft zij 5 horizontale gedeelten,
waarop men aardewerk of porseleinen kommen,
vazen of pullen te pronk zet. Is aanvankelijk dit
meubel rechthoekig in grondplan, zoo ziet men in
het le kwart der eeuw een trapeziumvormigen
plattegrond hiervoor in de plaats treden. De zij
wanden komen nu schuin naar voren, zoodat het
geheel minder zwaar aanziet.
Evenals bij de 17e eeuwsche kasten eenige groepen
te onderscheiden zijn, kan men voor het kabinet
dit ook doen. Echter niet de gewestelijke indeeling,
doch de vormverschijning is dan het uitgangspunt.
Het orgelkabinet is een bergmeubel met drie of
vier trekladen in het onderstel, dat op lage pooten
staat. In plan is het voorvlak der laden hol en bol
gebogen of zigzagsgewijze gegolfd. Hierdoor
krijgt de voorzijde het aanzien van een reeks
verticale holle, bolle of vlakke banen die her
inneren aan orgelpijpen.
Het buikkabinet is eerst tegen het midden der eeuw
als wijziging van het orgelkabinet ontstaan. Had
dit laatste in hoofdzaak nog een te-lood'-staanden
opbouw, zoo heeft de onderkast hierbij een sterk
gebombeerden vorm, afzakkend naar beneden. Hier
door verandert het aspect van het geheele kabinet,
dat eerst een statische en thans een meer dynami
sche werking der massa vertoont. Zoo is de pom
peus deftige indruk der vroegere kabinetten over
gegaan in een soepel speelsche uiting die in het
midden der 18e eeuw als intieme levenskunst zich
alzijdig wil uitspreken.
76