1710 1720 1730 1750
groote twee- of vierdeurs kast, vandaar dat het
dient tot berging van lijf- en tafelgoederen. Het is
opgebouwd uit een bovenkast met twee deuren
en een onderstel met een paar rijen trekladen
boven elkaar, zoodat de vier pooten korter wor
den. Is het kabinet groot, zoo rust het soms
op zes pooten. Hoewel het aanvankelijk nog
getorste of geslingerde pooten heeft, verdwijnen
deze spoedig, slechts de balusterpoot blijft nog
in zwang totdat het onderstel geheel uit laden
wordt opgebouwd, dat in het le kwart der
18e eeuw plaats heeft. In het 2e kwart der eeuw
gaan de hoekstijlen dezer onderkast sterker
spreken, wijl ze een gebombeerden vorm krijgen
en overhoeks geplaatst worden. Daarbij rust het
geheele meubel op vier lage klosvoeten, waarvan
de achterste eenvoudig rechthoekig zijn, doch de
voorste óf een gedraaiden bolvorm óf een gesneden
dierenklauw met bal type toonen, gelijk de stoel-
pooten hierin eindigen. Wat de bovenkast be
treft is deze vlak en blijft in het le kwart der
eeuw bekroond door een rechte, nog klassiek aan
doende kroonlijst. De deurpaneelen, aanvankelijk
rechthoekig omlijst, krijgen boven meer en meer
even gebogen hoeken, zooals men die ook bij de
lijsten van spiegels uit dien tijd aantreft. In het
2e kwart der eeuw wordt de rechte kroonlijst ge-
75
5 3 lil
Kabinetpooten; le helft 18e eeuw.