pende ruimte die aan de zijkanten rhythmisch in
gedeeld is door weinig voor springende pilasters.
Nu eens beginnend op den vloer, dan weer boven
de borstwering, zijn ze aanvankelijk van base
menten en kapiteelen voorzien, als laatste over
blijfsel van een architectonisch ordestelsel. Latei-
vervallen deze en is de pilaster meer een „liseen"
of plaatselijke muurverzwaring, die aesthetisch
beschouwd, een rhythmische werking aan de gang
geeft, zonder ze in aparte traveeën, gelijk vroeger,
in te deelen. Aan de bovenzijde dekt een door
gaande lijst het geheel af, zoodat tusschen de
pilasters een reeks van terugliggende vlakken over
blijft. ïn de laatste zijn vaak stucornamenten aan
gebracht. Boven deze lijst welft zich een hol ge
bogen „koof" als overgang naar het plafond.
De zoldering wordt in stucwerk tegen de onder
zijde der balklaag vlak aangebracht. Hierop wor
den geprofileerde, aanvankelijk zware, later lichtere
lijsten getrokken, met rechte of gebogen overgan
gen, en onderbroken door lofwerk in de middens
en op de hoeken. Deze lijsten omsluiten een mid
denveld, waarin eveneens lofwerk in het midden
en op de hoeken het barok ornament typeert.
Het trappenhuis in de aanzienlijke woning was
reeds op het einde der voorafgaande eeuw een
eigen bouwkunstig afgesloten ruimte geworden.
In de 18e eeuw uit zich dit minstens zoo sterk en
domineert het stucwerk aan wanden en plafond,
niet het minst ook bij een koepel of lantaarn.
De trap ondergaat qua hoofdvorm weinig verande
ring. Kennelijk is er een verlangen om het recht-
64
5. TRAPPENHUIS