vlochten riet voor. Sinds het laatste kwart der 17e
eeuw wordt ze algemeener en meer in het bijzonder
bij de rugleuning, ook wanneer de zitting een stof-
bekleeding heeft.
De stoel, het gewone type met vier pooten en rug
leuning, werd toen nog vaak „Spaansche stoel"
genoemd. Gelijk wij in Deel I zagen, kreeg hij om
streeks 1640 een nieuweren vorm. Waar de zitting
en leuning overtrokken zijn met stof, is deze ver
nieuwing hoofdzakelijk na te gaan aan de pooten
en sporten, die schroeflijnvormig worden. Doen ze
denken aan een gevlochten koord, dan noemt men
ze „geslingerd" en herinneren zij aan een gewron
gen koord, zoo heeten ze „getorst". Beide typen
handhaven zich gedurende de 2e helft der 17e eeuw.
Waar de sterk bewogen verticale stijlen en horizon
tale regels bijeen-„vergaard" worden, heeft men
plaatselijk het hout rechthoekig bewerkt tot een
„huis", waarin de samenkomende deelen opgeno
men worden. Zijn deze stoelen met eenvoudige stof
bekleed, dan kwam het voor, dat men losse hoezen
maakte, die 's Zondags en bij feestelijke gelegen
heden over de daagsche katoenen bekleeding ge
trokken werden. Later doet men het andersom,
maar in beide gevallen triompheerde de Holland-
sche spaarzaamheid.
In het laatste decennium der eeuw komt een nieuw
type van stoel in gebruik. Wat den onderbouw be
treft, heeft deze een „baluster"- of „voluut" poot.
Beide, maar vooral de laatste, die gewoonlijk iets
jonger in tijd is, staan in het teeken der barok en
getuigen van een sterken Franschen invloed, die op
zijn beurt weer samenhangt met Italië. De baluster-
poot toont een gedraaiden balustervorm, afkomstig
45