een horizontaal rankenmotief, terwijl in sommige
gevallen de rankversiering ook op het platte mid
denvak der kussens gezien wordt.
De kolom-kussenkast of kolomkast; deze heeft op
de hoeken en in het midden halve, driekwart of
geheel vrijstaande kolommen, welke laatste op de
flanken vaak overhoeks geplaatst zijn. De kolom
in het midden, veelal half, doet dienst als „slag-
lijst". Ook bij deze kasten ziet men op de platte
middenvakken der kussens en op het architraaf
ranken-ornament als bij de rankenkast.
De vlakke kast; deze, eveneens een tweedeurs kast,
is zoo vlak mogelijk en heeft weinig profielen met
het oog op het belijmen van marqueteriewerk.
Vervolgens handhaven zich nog eenige kasttypen
uit het vorige tijdvak, waarbij de onderdeden de
vormwijziging der 2e helft 17e eeuw krijgen.
De Friesche kast of „keeft" (vroeger „kevy",
samenhangend met het Duitsche: Kafig kooi) is
een gewestelijke uiting, die blijft voortleven in de
18e eeuw. Zij behoudt haar vroeg-zeventiende
eeuwsche type, dat wij in Deel I beschreven, doch
aan profileering, lijsten en snijwerk, die alle zwaar
der worden, ziet men dat de invloed der Neder-
landsche kast nawerkt. Zij blijft van eikenhout en
is weelderig versierd met snijwerk, waarbij het
vogelmotief niet vergeten wordt. Ook het tralie
werk, dat nu eens buiten dan weer binnen aan een
kooi herinnert, wordt nog altijd toegepast.
De tafelkast heeft den vorm van een der drie kus-
senkasten, maar is kleiner van afmeting en staat
op een tafel. Ze dient tot berging van kostbaar fijn
linnen of van een verzameling penningen en der
gelijke voorwerpen. Het onderstel toont overeen-
39