vorm der „cartouche", het oorspronkelijk opschrift
tafeltje, dat via het rolwerk, na 1620 in kraakbeen-
oorschelp- of kwabornament zich uitleefde, hand
haaft zich nog een wijle, daar de plastische wer
king van licht-, en schaduw-ineenvloeiing juist past
in dezen tijd. Wat het acanthusblad betreft, zal dit
na een inzinking gedurende het 2e derdedeel der
eeuw, weer tót opleving komen onder invloed der
Fransche ornamentiek van meesters als Jeari
Lepautre e.a., wier gravures hier als voorbeelden
dienen.
Het beeldhouwwerk, waarbij het figurale belangrijk
is, komt weinig voor. Daarentegen als ornamentale
uiting zien wij het bij bovenlichten van deuren en
portieken, schoorsteen-omlijstingen en trappen.
Het beslag bepaalt zich aanvankelijk nog tot de
meest noodzakelijke dingen, die als gaaf ambachts-
werk uitgevoerd worden zonder pretentie. Eerst op
het einde der eeuw vraagt een rijkere vormgeving
de aandacht bij deursloten, gehengen en trekkers
die worden versierd door drijf-, graveer- en uit-
zaagwerk.
Het schilderwerk beperkte zich in het voorafgaande
tijdperk, met uitzondering van gewestelijke volks
kunst, in hoofdzaak tot de zoldering. Na 1650
neemt het verlangen naar kleurrijkdom toe, zoodat
het verfwerk en de decoratieve schilderkunst weer
opbloeien. Wat het eerste betreft vraagt de betim
mering, nu de wanden met goudleeren en stoffen
behangsels bekleed worden, een sterker kleureffect.
Zij worden vaak geheel, de schoorsteen en zolde
ring daarbij inbegrepen, geverfd. Blauw en blauw
groen, hier en daar spaarzaam met verguld ver
sierd, domineert als hoofdkleur.
25