als vrouwen een zekere deftigheid, niet alleen in
de kleedij, maar ook in houding gaan suggereeren.
Bij de binnenhuizen is het niet anders, wanneer we
de latere werken van: De Hooch, Steen e.a., zien,
want daar heeft de sobere, stille „daegskamer"
plaats gemaakt voor de deftige „sale". En toch
er blijft gelukkig genoeg ruggegraat in de levens
houding van den Nederlander zitten, om geen slaaf-
sche navolger van den Franschman te worden.
Waar helaas gave binnenhuizen in werkelijkheid
zoo goed als niet overgebleven zijn, is een belang
rijke bron van studie te vinden in de genre-stukken
van menig Nederlandsch schilder. In dien tijd toch
openbaart zich bij hen een groote liefde om
interieurs te schilderen en te teekenen met een sterk
verlangen iets te vertellen van de geziene werke
lijkheid. Voorzeker is er verschil, want een Pieter de
Hooch en een Jan Steen zoeken binnenhuizen,
waarin geleefd is, Terborch daarentegen grijpt meer
naar het nieuwe, dat in zijn tijd gemaakt wordt.
Wil men deze schilderijen, na ze als kunst beleefd
te hebben, achterna dienst laten doen voor het da
teeren van binnenhuis en meubels, zoo moet men
met een scherp onderscheidingsvermogen te werk
gaan.
Wat de huizen zelf betreft, heeft men enkele goede
gegevens in geschriften en teekeningen van tijd-
genooten. Belangrijk hiervoor is Philips Vingboons
(16081678), die een der vruchtbaarste bouw
meesters tusschen 16401670 voor het Amster-
damsche heerenhuis is en wiens invloed ver daar
buiten en nog lang na zijn dood nawerkt. Verschil
lende van de door hem „geordineerde" of ontwor
pen, maar ook vaak gebouwde huizen heeft hij
12