als men deze drachten vergelijkt met de bij Ottema afgebeelde van de kaart van het Graafschap Hollandt door N. J. Visscher van 1645. Indien de invloed van het Noorderkwartier inderdaad ook hier weer aan wezig is, dan onderstreept dit weer eens opnieuw de te laag geschatte uitstraling van „Holland" op dit kleine Friesche schiereiland en vervult ons met be wondering de kunstzin der Hindelooper vrouwen, die uit het oude nieuwe en in haar oogen smaakvolle vormen wisten te creëeren in tegenstelling tot latere tijden, toen, om met Halbertsma te spreken „al deze variëteiten, die de species formeeren, verdwijnen en er niets overbleef dan een karakterloos genus". Bij beschouwing van het rijke Hindelooper interieur en van de interessante kleederdracht staan wij ver baasd, dat er bij zooveel overvloed van weleer, zoo betrekkelijk weinig meer rest van dit waarlijk merk waardige cultuurcentrum. Wel grondig is in den laatsten Engelschen oorlog en in de langdurige depressie van den Franschen tijd de waarde van het stadje aangetast. Met de scheepvaart werd de levens ader van Hindeloopen afgesneden en zoo gaat hier op wat Vondel van de matrozendracht heeft geschreven „een dracht, die sterven sal, wanneer de schipvaert sterft". Een 80-jarige weduwe betreurt in 1838 dezen gang van zaken aldus ,,'K 'bin eenige jieren wedu west, 'K bin bijnei tagtig aald, Mar 't libben dat vorveelt mij ek Want 't wot en woendre wraald De aaide dragt geet heel oen kaant, Jit eenege dregge 't meer, Ijk tijnk so vaaik wol bij mij sem, Wür müt dit henne o heer Vorkaaijse wot uus schone proenk, 72

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1946 | | pagina 90