De huisjes waren ongeveer 4.50 X 4-5° M. en be
stonden slechts uit een kamer, waarboven een zolder,
al komt er een enkele maal ook wel eens een type voor
met meerdere vertrekjes. Aan de zijde van het huis was
een bedstede, in den tegenovergestelden gevel waren
de rondboogvensters en in het midden daarvan de
schouw met stookgelegenheid. De uit het water op
rijzende muur vormde tevens de walbeschoeiing. Het
proces, waaraan wij de boven behandelde gevelteeke-
ning te danken hebben, liep behalve over het recht van
uitpad en lichtschepping over den onderhoudplicht van
het litshus, dat bij het „omswaijen" te veel naar Cool's
huis was gebracht.
De reden, waarom men deze huisjes bouwde, ook
Molkwerum en Warns kenden ze is hoogst
waarschijnlijk gelegen in de verregaande zindelijkheid
van de Zuidwesthoekers. De „pronkkamer", waar men
slechts in woonde gedurende de maanden, waarin de
mannen thuis waren, kreeg daardoor iets van een
heiligdom. Bekend is de bijna huiveringwekkende eer
bied voor de „mooie" kamer in het boerenleven. Tot
welke opvattingen dit kon leiden, teekende Halbertsma
aan uit den mond van een verver te Warns, wiens
moeder met de kinderen maar naar het verfhok ver
huisde om ook het litshus zindelijk te houden. Het bed
in het groote huis werd maar om de zes dagen op
gemaakt om de meubels tegen stof te beschermen. Als
de vader uit het huis ging en op den drempel zijn
schoenen aantrok, veegde de moeder met een dweil de
voetstappen op de bevloerde binnenplaats na!
Hoe overdreven deze zucht naar zindelijkheid ons ook
moge voorkomen, zij werd gemotiveerd door de in
derdaad kostbare zaken, welk de pronkkamers der
Hindelooper commandeurs te zien gaven en waarop
met recht de vrouw des huizes trotsch was. De achter-
of buitenkamer, d.i. de aan den walkant gelegene,
46