HOOFDSTUK IV BROKKEN SCHOONHEID In een nurksche bui schreef Jacob van Lennep in zijn dagboek van de reis te voet, per trekschuit en per diligence in 1823 met zijn vriend Dirk van Hogendorp ondernomen„Wij keerden dus op den dijk terug en kwamen te zeven ure binnen Hindeloopen, dat van verre een goed voorkomen heeft, doch zijn woord niet houdt. Twee straten waren wij reeds ten ende en had den nog geen schepsel gezien dan een haan en een hond".*) Het is ongetwijfeld waar: de schoonheid van Hinde loopen overweldigt niet en zijn brokken schoonheid wekken geen reminiscenties aan Pompei en Hercula- num. In de dagen van het snelverkeer maakten de auto's een bijna eerbiedige rondrit om het stadje en verstoorden er de prettige sfeer niet. Hindeloopen viel niet per sight seeing car in een paar minuten te „nemen". Wat dit „perfide" Hindeloopen van Van Lennep echter aan schoonheid bewaart, dankt het juist aan zijn „splendid isolation". Men moet de schoonheid van het stadje gedeeltelijk ontdekken. Ontegenzeggelijk spreken er de grachtjes voor zich zelf en zijn er gevel tjes, die ieder bij den eersten aanblik kunnen bekoren, maar anderdeels geldt het ook hier, dat „de schoonheid van de koningsdochter van binnen zetelt". Doordat na de inzinking in het begin der 19e eeuw hier eigenlijk geen bloei van beteekenis meer kwam, is 88 Waar 'k roerloos stil aan de oever lag, En mijmrend over 't water zag. Nederland in den goeden ouden tijd, Uitgave De Haan, Utrecht 1942.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1946 | | pagina 108