veel geschreven en getheoretiseerd is. Dat kwam om
dat men naast elkaar kon leggen de oude afbeelding
uit Architectura Moderna van 1631, de afbeelding uit
het grachtenboek van Caspar Philips van 1768—1771
en een foto van nu. De opmerkingen komen steeds
neer op den zonderlingen plattegrond, op het bericht
dat met dit huis het bouwen met natuursteen zijn en-
trée had gedaan als voorlooper van het stadhuis op
den Dam en het vreemde van een huis met twee bui
tendeuren. Alleen A. W. Weissman, die als vakman
een oude rot was, hield in zijn boek Geschiedenis der
Nederlandsche bouwkunst, 1912, een slag om den
arm. Van het plan zegt hij: „Het is aan den platte
grond wel te zien, dat hij niet bij de gevels behoort''
en spreekt daarbij tevens van gevels. Verder merkt
hij op dat in de oorspronkelijke teekening van de ge
vels in den onderbouw geen vensters aangegeven zijn,
maar in den plattegrond wel; de vertrekken kunnen
niet van licht verstoken geweest zijn.
Toen bij de herstelling van eenige jaren geleden op
de pilasters geklopt werd, viel de „zandsteen uit den
zak" eraf en kwamen netjes gemetselde baksteenen
vlakken voor den dag, zoo gaaf dat zelfs het geknipte
voegwerk kon blijven. De geheele gevel is van roode
baksteen, groot Vechtformaat, netjes geschuurd. Al
leen de onderbouw en versierende deelen zijn van
zandsteen, dus de gewone Amsterdamsche werkwijze.
De vroegere schrijvers hadden teveel op papier en te
weinig naar de werkelijkheid gekeken. Want reeds te
voren kon men door de pleisterlaag de voegen van
de baksteenen opmerken. Hadden zij binnen gekeken,
dan was hun daar het geheim opgehelderd van het
huis met twee deuren. In den binnenmuur is een groot
blok zandsteen, dat aan beide zijden een inschrift
draagt; aan de eene zijde een Nederlandschen tekst in
90