overgang, boven een grootere, soms en vooral later versierd met een tympaan, driehoekig of afgerond, een welkome landingsplaats voor de meeuwen. De tuitgevel is nooit in aanzien geweest. Aan pakhuizen was deze vorm gebruikelijk. Verder aan achtergevels, waar deze simpele en goede bouwvorm tot op onzen tijd wordt toegepast. De tuitgevels zijn meestal versierd met driehoekige ingemetselde figuren, vlechtingen genoemd of afge dekt met een rij steenen op den kant, rollaag genaamd. De trapgevels werden dikwijls dubbel toegepast. Een aardig voorbeeld daarvan zijn de huisjes aan het Kattegat van 1614, de Zilveren Spiegel en de Gouden Spiegel. Men ziet daar ook goede binnenhuizen, waar bij opgemerkt dient, dat aan de gebinten van muur stijlen en moerbinten in deze huizen oudere afbraak verwerkt is. Dat deed men wel meer. Men timmerde, vooral bij eenvoudige huizen, van wat men had en gebruikte voor natuursteenen onderdeden ook wel eens iets dat van afbraak afkomstig was. Men moet scherp zien om zich hierdoor niet van de wijs te laten brengen. De zeventiende eeuwsche trapgevel is echt Hol- landsch, evenals de baksteenen top met in- en uitge zwaaide vormen echt Geldersch is. Deze Geldersche gevels vindt men in hoofdzaak in Zutphen, Deventer en Doesburg, maar ook wijd verspreid. Er staat er een in 't stadje Huissen in de Langestraat, eenige op Ame land, eenige in Monnikendam, Edam, Enkhuizen, zelfs een op 't kerkplein van Bloemendaal en een in Hille- gom; dan de rechthuisjes van Spanbroek, Groot schermer en Schoorl. Maar in gansch Amsterdam is geen enkele Geldersche gevel. Wel vindt men door gansch Nederland den Hollandschen trapgevel. De trapgevel heeft in elke Nederlandsche stad zijn 60

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1946 | | pagina 64