N a de vroeg-Renaissance kwam voor Amsterdam een
tijd van eigen bouwkunst. Dit begon ongeveer in het
jaar 1600. In geheel Nederland werden de huizen
gebouwd met trapgevels, kruisvensters, houten puien
en van dit algemeene type zijn er te Amsterdam ook
gemaakt. Maar zij vormden een eigen groep. Om te
beginnen werden de huizen opgesierd met witte na-
tuursteenen blokjes, zooals aan het fragment aan de
Sint Annenstraat reeds werd opgemerkt, maar nu in
veel ruimer mate toegepast. Heel de gevel werd er
mede versierd, langs de kanten, langs de vensters, in
de bogen, zelfs in de treden van de trapgevels. De
hoofdverdeeling van den trapgevel, die deze uit de
Gothiek geërfd had, bleef. Men ziet de eerlijkheid van
het inwendige naar buiten gebracht. Ter hoogte van
de eikenhouten zolderingen ziet men buiten doorloo-
pende gevellijsten, veelal van hetzelfde profiel als aan
de tafeltjes van de trap. De borstweringen onder de
vensters werden buiten tot een fries, waarin maskers,
blokjes, jaarsteenen of gevelsteenen waren opgeno
men. Want elk huis had een naam en een geboorte
jaar. De gevels werden gemetseld van klein formaat
steen in hoog roode kleur, Leidsche steen van de bak
kerijen uit de omgeving van Leiden, vanwaar de bak
steen over het Haarlemmermeer werd verscheept. Om
de gevels netjes te kunnen metselen werden de bak
steentjes eerst glad geschuurd en na het metselen keu
rig gevoegd, met geknipte voegen.
HOOFDSTUK V
TRAPGEVELS EN T UIT G EV E LS
50