huizen met een trapgevel aan de voorzijde en een
tuitgevel achter. Ook zijn er voorbeelden met een hals
gevel voor en een trapgevel achter. Maar halsgevels
en klokgevels aan den achterkant komen zelden voor.
Een ander punt dat eenige opheldering noodig heeft
is de vorm van het venster, een zoo belangrijk onder
deel in den uitwendigen vorm en in het inwendige der
huizen. Deze vensters gaan mede met hun tijd en om
dat zij gemakkelijk vervormd konden worden zijn er
niet veel oorspronkelijke overgebleven. Bijna elke
oude Amsterdamsche gevel heeft vensters van een la
ter type dan toen het huis gemaakt werd. Met eenige
oplettendheid ontdekt men aan zulk een huis wel in
den kelder of op den zolder of achterin het huis een
oorspronkelijk voorbeeld. Doch uitkijken is noodig.
Want geen huis dat nog nooit verbouwd is. Elke op
volgende bewoner wilde iets en er moest in veranderd
worden. Achter het houten plafond is soms een ge
pleisterd plafond uit de achttiende eeuw met naakt
figuren, die in 1850 onzedelijk gevonden werden.
Achter dit stucco plafond is soms een 17e eeuwsche
eikenhouten balkenzoldering met beschildering, die
weer 50 jaar later is. Om dit te ontdekken behoeft
men geen huis af te breken, maar kijkt men in 't luik,
dat de gasfitter in den vloer erboven maakte.
Het venster is in het houten huis een vak in het houten
raamwerk waar geen schot op kwam, waar glas in
was. Dit glas werd in lood gevat. Eerst in overhoeks
geplaatsten ruitvorm, stukjes gesneden uit de groote
glasschijven: glasruit, Scheibe. Later, in de 17e eeuw
in rechthoekige ruitjes met velerlei soort versiering,
soms met gebrandschilderde medaillons. Het houten
raamwerk kwam terecht in den steenen muur en werd
tot kozijn, kruiskozijn, met boven vaste paneelen van
20