trede blijft honderden jaren onveranderd. Dan mag
men gerust een stoep en een hooge stoep maken en een
aloud profiel aan de trede dat op ervaring berust en
ijzeren balusters, maar dezen laatsten moet men een
nieuwen vorm geven of eenen, die afgeleid is van de
volkskunst van vóór de Fransche stijlen, zooals de ba-
lusters van de boogbruggen. Want de boogbruggen zijn
onbeïnvloed gebleven. Deze opvatting geldt voor elk
onderdeel van het huis, buiten en binnen. Indien men
maar steeds scherp leert onderscheiden wat Neder-
landsch, Amsterdamsch is en wat niet. Neem als voor
beeld de gevelbeëindiging met een hals- of klokgevel.
Deze vorm is als hoofdvorm en silhouet echt Amster
damsch, terwijl de versiering met de stijlwisseling me-
degaat.
Heeft men dit begrip in zich opgenomen, eerst dan zal
men ontdekken in welk een diep dal van verwording
de bouwkunst in de 19e eeuw aanlandde en grooten-
deels nog vertoeft. Tegelijk zal men moed en kracht
vinden om weder iets op te bouwen.
Dan zal ongetwijfeld ontstaan wat vroeger gebeur
de. De eenvoudigen zullen iets goeds maken. De
meer begaafden zullen iets maken dat er boven uit
gaat. De enkele begenadigden zullen iets voortbrengen
dat er hoog boven uitvliegt. Zij zullen de meesters
worden die school maken en daarmede de andere
groepen opwaarts voeren.
Daarvoor zal echter nog iets noodig zijn. Dat is het
ontzag voor het ambacht, dat geknecht werd door de
wetenschap. Het ambacht zal weder een eereplaats
moeten innemen, het begin moeten zijn voor de bouw
kunst, met de school als aanvulling. Bouwkunstoplei
ding op de school met terzijdestelling van het ambacht
zal nooit tot echte bouwkunst kunnen leiden. Dat
wordt geen bouwen, maar monteeren. Bouwkunst, ge-
236