bracht mede, dat de uitingen al of niet op hooger
niveau stonden. Zakte de kunst af, dan kwam er in
vloed van buiten, zocht men elders naar houvast,
greep men terug in de geschiedenis om weer ergens
op te beginnen.
Omdat onze tijd geen bepaald houvast heeft, zal het
voor Amsterdam, en althans voor de oude stad over
weging verdienen terug te grijpen op een punt van
vóói velerlei vreemden invloed. Dan moeten we te
rug vóór de 20ste eeuw, terug vóór de inzinking der
19e eeuw, terug vóór de Fransche stijlen der 18e
eeuw en komen terecht bij de Amsterdamsche volks
kunst, het huistype van 1625—1675, tevoren in een
afzonderlijk hoofdstuk, genaamd De Amsterdamsche
gevel, behandeld. Is dat zoo dwaas? De gevels dier
huizen zijn gewoon vlak van baksteen met wat blok
ken. Daar is van alles op voort te bouwen. Al kwam
er nu eens een nieuwe tuit- of trapgevel, hals- of
klokgevel in Amsterdam, wat voor bezwaar is daar
tegen? Als het maar een mooi ding is. Goed be
schouwd hebben de grootsten van den aanvang der
twintigste eeuw ook op iets teruggegrepen en schoo-
ne bouwwerken nagelaten. Een zoodanig teruggrijpen
en daar weer op voortbouwen, op iets dat zuivere
Amsterdamsche ambachtelijke volkskunst is, biedt het
groote voordeel dat ook de minder begaafden er iets
van terecht brengen, zooals bewezen wordt door het
verleden. Want men kan toch niet aannemen dat de
ambachtslieden van voorheen meer talent hadden dan
de architecten van nu. Het ging er eenvoudig om dat
er bepaalde vormen bij een bepaalden tijd behooren
en dat ieder daar iets van wist te maken en dat alleen
de meer begaafde er meer van maakte en daaxmede
het geheele peil omhoog voerde, leerlingen maakte en
school vormde.
232