al echter staat het dak andersom met een puntigen
gevel aan den weg. Zulk een houten gevel, met schot-
werk betimmerd over een eikenhouten raamwerk, heeft
bovenaan een driehoek van staande planken, voor
schot geheeten, in tegenstelling tot het achterschot
aan den achtergevel. Deze vorm, een rechte punt, een
puntgevel, in steen uitgevoerd met boven- en onder
aan een recht stukje, heet een tuitgevel. Het is feite
lijk een vereenvoudigde trapgeveleen vorm die de
enkele oudere steenen huizen reeds lang hadden. De
trapgevel krijgt dan versiering, driehoekige ornamen
ten op de trappen, klauwsluliken genaamd. Hieruit
ontstaat de holle beëindiging, de halsgevel, met als
tusschenvorm van trap- en halsgevel de verhoogde
halsgevel. Een eenvoudiger vorm met alleen de inge-
zwenkte omlijsting zonder klauwstukken, een vorm
die doet denken aan een bel, een klok, is de klokgevel.
Een steeds breeder en platter gemaakte klokgevel
voert tot den lijstgevel met kuif. Als ook de kuif ver
dwijnt, blijft de lijstgevel over, een rechte lijst zonder
meer, die echter weer opgesierd kan worden met iets
erop, een balustrade, dakvensters, een attiek, een
frontespies1) of andere sieraden. Terwille van den lijst
gevel werd het dak afgeknot of bij de breede huizen
andersom gezet, waardoor boven op het huis zakgoten
ontstonden. Vooral de Lodewijkstijlen leveren dit
laatste type huizen. De typen zijn niet in jaartallen af
te bakenen. Zij volgen elkaar niet op, zij werden vele
jaren lang gelijktijdig toegepast. In een tijd dat de
halsgevel algemeen in zwang is wordt toch nog een
trapgevel gemaakt. Wel is op te merken, dat het
nieuwe type voorop gaat, toegepast wordt aan den
voorgevel van dure huizen. Het oude type blijft dan
aan eenvoudiger huizen of achtergevels. Zoo zijn er
Zie hoofdstuk XIV, de lijstgevel.
18