zen in de slechtste gedeelten van de oude stad. Nu, na 50 tot 75 jaar, zijn ze schoon versleten wegens de goed- koope bouwwijze. Want deze woningen werden niet in de eerste plaats gebouwd om er menschen in te laten wonen, maar om er geld aan te verdienen. Toch moet men dit den eigenbouwers van 1880 niet te euvel dui den. Zij bouwden woningen en als zij 't niet gedaan hadden, had niemand het gedaan. Zij gaven tevens de stad en den architecten gelegenheid tot het bouwen van scholen, brandweerposten en kerken ten behoeve van de duizenden bewoners der nieuwe wijken. De plattegrond van al deze woningen is gelijk of aan verwant. Elke woning bestaat uit twee kamers en- suite met opzijde achter elkaar een voorkamertje, een donker trappenhuis en een keuken. Bij de huizen die op elke verdieping een gezin bergen, is tusschen de kamers een alkoof als overblijfsel van de vroegere bedsteden. De gevels van deze huizen hebben, in al hun saaiheid toch altijd iets Amsterdamsch, een eigen type dat in andere steden niet voorkomt. Het zijn smalle, hooge huizen met regelmatige verdeeling van vensters, drie dezelfde naast elkaar. De eerste voorbeelden hebben nog topgevels, dan een lijst met een dakvenster erop en tenslotte de heele rij een gezamenlijk dakvlak als schijndak, dat boven is afgeplat. De uitvinding van de dakbedekking voor „platte daken", dat is de afdek king van huizen zonder dak, sloot dit tijdperk. De gevels der huizen hebben niets aantrekkelijks. De ven sters zijn stelselloos in de gevelvlakken geplaatst. De ruitverdeeling die altijd ordelijk was geweest, even groot en een staande rechthoek van steeds ongeveer dezelfde verhouding, deze verdeeling maakte plaats voor het leelijkste venster dat ooit gemaakt is, het T -raam. 220

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1946 | | pagina 224