HOOFDSTUK XV DE PLAT7EGROKD In de vorige hoofdstukken is de aandacht in hoofd zaak geweest op de gevels, het aanzicht der huizen van buiten. In het hoofdstuk over de oudste huizen, die ge heel van hout waren, moest iets medegedeeld worden over het inwendige om iets te begrijpen van het houten samenstel, het raamwerk van muurstijlen, balken en spanten, dat van blijvende beteekenis is voor de vor men zoowel van het interieur als van den gevel. Bij de vroege steenen huizen, de Gothische typen, moest ge wezen worden op het voorhuis met wat daarbij be hoort, omdat het hooge voorhuis en de lage verdiepin gen daarboven de architectuur van den gevel beheer- schen. Een woonhuis is echter niet alleen een gevel, maar een heel huis met achtergevel, dak, binnenplaats, tuin, zonder nog te spreken van de kamers, waarin de men- schen en vooral de vrouwen een groot deel van hun leven doorbrengen. Dit loopt het sterkst in 't oog bij de laat-achttiende eeuwsche huizen die veelal een voudige vlakke gevels hebben, vrijwel zonder sieraden, achter welke gevels veelal kostelijk versierde inte rieurs van gangen en trappen, kamers en zalen ver borgen zijn. Dan is na het onroerende deel van het huis, alles wat vast is, belangrijk het roerende deel, alles wat los is, wat de bewoner medebrengt. Dit kan men in onzen tijd zien in de woningen van een woning- vereeniging, waar alle interieurs tegelijk en gelijk ge maakt zijn en die er bij 't binnentreden zoo geheel 168

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1946 | | pagina 172