HOOFDSTUK XII
DE KLOKGEVEL
De huizen der oudeNederlandsche steden ontkenen
hun bijzondere schoonheid aan hun hoofdvorm, de
eenvoudige gesloten daken met roode of zwartver-
glaasde pannen, de dikke schoorsteenen, die als een
stereometrisch vraagstuk de dakvlakken doorsnijden,
maar bovenal aan de omtreklijn der geveltoppen. De
veelvuldig voorkomende gevelhalzen met hun inge-
zwenkte contour zijn specifiek Amsterdamsch. Men
vindt ze elders bijna niet en in onze aloude stad zoo
overvloedig. Was het wonder, dat men ook bij meer
eenvoudige uitvoering van deze omtreklijn geen af
stand wilde doen? Zoo ontstond een topgeveltype met
den omtrek van den halsgevel, zonder klauwstukken.
Onderaan in den regel een krulvormig ornament, al
thans bij de eerste, dan een groote holle band en
bovenop een vereenvoudigde uitgaaf van de afdek
king der halsgevels, een fronton met gebogen afdek
king of soms alleen de ronde afdekband. Was de
bouwsom te karig om dit te volbrengen, dan werd vol
staan met een voluut onderaan, een holle baksteenen
rollaag en een afdeksteentje bovenop. Deze aller-
soberste bewerking vindt men in de kleine straten, in
de Jordaan, maar ook wel op goeden stand.
Deze vorm topgevel, die zich vastklampt aan de om
treklijn, het silhouet tegen de lucht, heet in den volks
mond een klokgevel, een heel goede naam, want de
luidklok, de groote bel heeft in doorsnede dezen
vorm.
138