trappen, de tuitgevel, levert daarvan het bewijs. Het was in den aanvang der zeventiende eeuw gebruik den voorkant van het huis te voorzien van een trapgevel en den achterkant van een tuitgevel. De Amsterdamsche trapgevel, ontworpen op een eenvoudig rechthoekig netwerk, waardoor de trappen even groot zijn en de diagonaal past op de vastgestelde dakhelling, werd in den regel spaarzaam versierd met een voorsprong in het bovenste tafeltje, ondersteund met een kraag steen met een leeuwenkop of ander masker. Als 't kon werd op dat bovenste tafeltje een zittende leeuw ge plaatst, soms schilddragend en door een ferme staaf geruggesteund. Van dezen soberen trapgevel zijn nog enkele exemplaren bewaard gebleven, waarvan te noemen zijn de reeds vroeger vermelde huizen Katte- gat 2, 4 van 1614 en het huis Utrechtschestraat 141 van 1667. Hieruit blijkt tevens dat dit type volkskunst is en niet nauwkeurig aan tijd gebonden. De eerste poging om den trapgevel te versieren is het maken van vullingen in den binnenhoek der trappen, klauwstukken genaamd. Twee voorbeelden die sterk aan elkaar verwant zijn worden aangetroffen aan het Wijnkoopersgildehuis in de Koestraat en aan het ge veltje Heerengracht 38, dat daar naast het geweldige Louis XVI-huis nummer 40 staat als David naast den reus Goliath. Men ziet bij beide op de klauwstukken krullen met in de zwikken kamperfoelie-ornament. Dit type is zuiver Amsterdamsch. Het komt nergens anders voor. Het jaarcijfer van het Wijnkoopersgilde huis is te schatten op 1620. Het staat er echter niet op. Het fraaie poortje tegen dit huis, een werkstuk van Pieter de Keyser, is er in 1633 voor gezet. Het huisje Heerengracht 38 is de helft van een dubbel huis. Op de scheiding stond het jaartal. Als om de nieuwsgierigheid te prikkelen is overgebleven 16. De 128

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1946 | | pagina 132