Zoowel het verlies van den rivierovergang als van de be-
heersching van de Waal was voor Alva een gevoelige neder
laag, hij deed dan ook alle moeite om de stad terug te
krijgen. Voorloopig poogde hij hierbij partij te trekken van
de verdeeldheid onder haar burgers. De Spaansch- en
Roomschgezinde inwoners spanden namelijk samen tot een
opstand tegen Van Haaften, die er nu het bevel voerde en
Alva trachtte door middel van strooibiljetten, die in Bommel
verspreid zouden worden, dezen opstand te bevorderen en
de stad vrijwillig tot overgave te brengen. Ook deed hij een
poging enkele burgers en zelfs Van Haaften zelf tot verraad
te bewegen, maar het eerste werd ontdekt en de bevelvoerder
meldde de poging tot omkooping onmiddellijk aan den Prins,
zoodat dit op niets uitliep.
Inmiddels had Prins Willem van Oranje in 1573 en 1574
de stad eenige malen bezocht om de versterkingen te onder
zoeken en aanwijzingen te geven tot verbetering en boven
dien had hij de vesting met een Schotsch garnizoen versterkt.
Daar Alva het geschikte wapentuig tot een belegering
miste, gaf hij in 1573 Hierge bevel den oogst rondom de
stad te vernielen en deze door een blokkade tot overgave te
dwingen (zie afb. 19). Op den 13en Juni 1574 trok hij dan ook
de Bommelerwaard binnen. Maar de rivier, beschermd door een
oorlogsscheepje, een „uuytlegger", bleef toegang geven tot de
stad, ook al waren er in Gameren en Tuil „quartierslangen"
en „dubbelde cartouwen" opgesteld om het scheepvaart
verkeer te verhinderen en zoo zouden de burgers den hongers
nood, dien de tegelijk belegerde Leidenaars leden, niet
kennen.
Veel gevochten werd er tijdens deze blokkade niet; het
waren meest „schermutsinchen" die ontstonden, wanneer
de Bommelaars probeerden hun graan te oogsten en binnen
de muren te brengen.
Wanneer we een priester uit het leger van Hierge, die
overal graag met zijn neus bij was, mogen gelooven, dan had
ook het grof geschut op de wallen weinig effekt. Want als
op den 28en Augustus met een „stads-bus" drie Spanjaards
werden getroffen, vermeldt de priester schamper in zijn
dagboek: „Der was grote blysschap ende een groet gelach
op die muren van diegenige, die dit saegen, mer van der tiit aff
dat wy in 't velt geleegen hebben en ys noch geen mercke-
licke schade geschiet uut der stadt myt het groff geschot,
die Geussen moegen daeromme wel seggen, dat deessen
80