vreden met een respectabelen stamboom, die tot Pepijn van Landen opklom, hebben de vleiers aan de hertogen van Brabant een voorgeslacht toegedicht, dat met name bekend zou zijn tot acht eeuwen vóór de geboorte van Christus. De Antwerpsche stadhuisklerk-dichter Jan de Klerk heeft het vierkant gezegd: Dat van Brabant die hertogen Voermaels dicke zijn beloghen. De voornaamste bedoeling van de Leuvenaars was wel, aan te toonen dat zij, en zij alleen, iets over Brabant te zeggen hadden, zoodat zij noch aan Frankrijks noch aan 's keizers suzereiniteit waarde hechtten. Eenmaal aan het fantaseeren gingen de geleerden nog verder en beweerden dat de Brabantsche hertogen afstamden van de zwaan. Enkel ingewijden in de Germaansche mytho logie konden hieruit begrijpen, dat daarmede bedoeld werd Odin of Wodan, de krijgsgod van de Germanen, die ook in de zon aanbeden werd en die in de fabelleer soms als een zwaan wordt voorgesteld: de Walkyren, Odins aangenomen dochters, vrouwelijke roof- en moorddieren hadden zwanenvoeten. Ook de nomen of schikgodinnen konden de gedaante van een zwaan aannemen. Volgens het Noorsche heldenboek kwamen Alwit en Alruin in de gedaante van zwanen uit het zwarte woud gevlogen, om op het zeestrand wederom de gestalte van het menschelijk lichaam aan te nemen. Maar Jan de Klerk hield niet van die verhalen: Sijt seker ende gewes, Dat men van den Swane seggende es, Dat al loghenen is geveinsde. Van het zwanenverhaal bleef veel hangen in de volks verbeelding: Op een van de koorbanken in de Bossche kathedraal kan men de zwaan met Lohengrin zien, want 24

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1944 | | pagina 28