voor boschbouweerst daarna werden vele gronden met behulp van kunstmest tot bouw- of grasland aangelegd. De oppervlakte van den woesten grond daalde nu snel in 1922 nog 92030 hectaren, thans ongeveer 50000. De bosschen behooren sinds de middeleeuwen tot het uiter lijk van de Brabantsche dorpen op den zandgrond. Daarvoor hebben de kloosterlingen en de kasteelheeren gezorgd. Hout was zoo noodig als bouwmateriaal en als brandstof. Klassiek is de boschbouw van de Nassaus ten zuiden van Breda. Tijdens den tachtig jarigen oorlog en in het tijdperk van Brabants verarming, toen de dennenbosschen vaak uit behoeftigheid werden geplun derd, daalde het boschbestand. In 1833 had Brabant 34575 hectaren bosch; in 1900 59363, waarvan 40669 dennenhout. Thans omstreeks 63000 hectaren bosch. De gemeenten, als eigenaressen van de woeste gronden, hebben het vooral na 1895 verstaan, dat zij de eerst- geroepenen waren om haar landbouwende ingezetenen te helpen aan levens- en arbeidsruimte. Aanvankelijk ging dat wat stelselloos: hier een moot, en daar een moot. De kasteelheeren en de kloosterlingen zouden dat anders hebben gedaan. Maar in 1907 kwam er verbe tering. Het Staatsboschbedrijf, waarvan de directeur E. van Dissel uit Brabant geboortig was, knoopte be trekkingen aan met het provinciaal bestuur dat toen geleid werd door den energieken boerenvriend mr A. baron van Voorst tot Voorst. Deze had reeds geduren de een tiental jaren het zijne gedaan om tot een ratio- neele uitgifte van de woeste gemeentegronden te gera ken. Met het Staatsboschbeheer zou nu voortaan worden saamgewerkt om goede verkavelingsplannen op te ma ken, elke aanvraag om grond critisch te beoordeelen, en de belangen van de boeren in evenwicht te houden met die van de gemeenten. Djt is tot heden geschied. Wie de ontginningsdorpen van nabij bekijkt zal moe ten erkennen dat hier prachtig werk is verricht. 111

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1944 | | pagina 123