op aanzienlijken afstand van de Maas gelegen, en hoog
boven haar dal, volgt zij van de Belgische grens bij
Weert tot bezuiden Grave, de groote Noord-Limburg-
sche bocht van die rivier. Op de flauw-gewelfde strook
tusschen de Astensche Aa en het Dommelbekken een
gelijkwaardige vennenrichting. Oogenschijnlijk minder
regelmatig liggen vele vennen tusschen de beken van
het bovenstroomgebied van de Dommel en de Beerze,
maar ook hier openbaart zich toch plaatselijk scharing,
parallel met beken. Aldus vooral bezuiden Valkens-
waard, langs den wortel van de eigenlijke Dommel.
De vennen van Oisterwijk liggen zuidoostelijk tot zui
delijk en oostelijk van het dorp, in het gebied van den
Voorsten Stroom of Lei, den Achtersten Stroom of
Reusel en de Kleine Rosep. Door de vereeniging van
deze drie beken ontstaat de Run of Aa, die, de richting
van Lei en Reusel voortzettend, dan de Beerze of den
Grooten Stroom opneemt en op hare beurt, even boven
Vught, door de Dommel wordt opgenomen. Deze ven
nen openbaren een algemeene richting van het Zuid
westen naar het Noordoosten, gelijk de stroomrichting
van de Run, den Voorsten Stroom en het deel van den
Achtersten Stroom, waarnaast de meeste gelegen zijn.
Vooral ook in de lobben van het Choorven en het
Kolkven komt die richting duidelijk te voorschijn. Zijn
onderzoekingen hebben prof. Dubois ertoe gebracht het
ontstaan van de vennen te verklaren als een verschijnsel
uit den ijstijd, namelijk als gevolg van het smelten van
in het zand bedolven stukken „dood ijs", die zich van
de landijsmassa, bij haar terugtrekken hadden afge
scheiden, voornamelijk schotsen en vlotten van het
drijfijs op de delta van de Maas in dien ijstijd. Wanneer
nauwelijks ook over de geheele delta het water in vele
telkens verlegde takken zich heeft uitgebreid, kan toch
worden aangenomen dat in sommige standvastige, bree-
de en diepe geulen de meeste met zand beladen en
onbelaste ijsschotsen en ijsvlotten afdreven, zich op-
107