Overal hebben de menschen zich heel lang beholpen met zeer eenvoudige wegen en straten. De Romeinen waren de groote bouwers van heirbanen tot in ons land toe, ook in het oosten van Brabant, langs de Maas, maar zij lieten aan het verre nageslacht de taak, die banen te voorzien van plaveisel. Dat in de steden de straten geplaveid werden, was zelfs tot den nieuwen tijd een zeldzaam verschijnsel. De oudst bekende bestrating in het tegenwoordige Noord-Brabant is wel die van Geer- truidenberg, waar Jan van Arkel in 1393 vrijdom van betaling van straatgeld verkreeg. De Vughterstraat te 's Hertogenbosch kreeg in 1451 plaveisel. Ook dit was nog van eenvoudigen aard. In de kleine steden en dor pen moest men zich behelpen met een plaveisel dat werd samengesteld uit gevonden keien iets van den zelfden aard als men nu nog in Zuidelijke heuvel- en bergdorpen en -stadjes vinden kan. Het zoeken van de keien was een vorm van middeleeuwsche werkverschaf fing; wanneer 'n gemeente veel armlastigen te onder houden had, liet zij die op de naburige heidevelden de zwervende steenen halen, daar achtergebleven uit den tijd van de wilde wateren. Groote verbindingswegen mochten na 1648 in het Bra- bantsche generaliteitsland niet worden aangelegd. Waar om niet? Omdat anders „de vijand" te gemakkelijk de groote rivieren bereiken en Holland bedreigen kunnen zou. De kooplieden, die buitenslands over geplaveide wegen reisden, begrepen en gevoelden in hun beurs, dat dit niet eeuwig zoo blijven kon. En daarom vroegen de Bosschenaars in het begin van de achttiende eeuw aan de Staten Generaal om een uitzondering op den regel: zij wilden een steenweg aanleggen van 's Hertogenbosch naar Eindhoven, om aldus over Valkenswaard een ver binding te krijgen met Luik. In 1741 werd de gevraag de vergunning verleend. De stad 's Hertogenbosch kocht den zandweg van Boxtel tot Eindhoven en verschafte zich door leening de middelen om aan het werk te gaan. 92

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1944 | | pagina 102