Voor ons is zijn uitgave „Nieuwe en Eijgentlijcke Af-
beeldinghe der Stads-Poorten van Amsterdam", die
omstreeks 1640 verscheen, hoogst belangrijk. Derge
lijke prentwerken zijn evenzoo monumenten als de
bouwwerken, die zij verbeelden. Als wij deze afbeel
dingen zien, denken wij steeds aan den componist
Claude Debussy, toen hij, wellicht schertsend, over zijn
„vak" het altijd moeten werken met die acht muziek
noten de verzuchting slaakte: „Quel métier!" Wij
zeggen hem die woorden na, maar leggen de klemtoon
anders. Reinier Nooms' „eijgentlijcke" afbeeldingen
willen een „getrouwe" weergave van de beroemde Am-
sterdamsche stadspoorten beteekenen. Dat zijn zij inder
daad geworden, maar zij geven méér dan het eigentlijke,
zij geven ook een stuk van het Amsterdam-in-bloei, van
het leven aan het water, van de bedrijvigheid der bur
gers, van de typische habitus der stad. Met groote liefde
en zorg zijn deze verbeeldingen op de koperplaat ge-
tooverd. Maar wij kennen van Zeeman meer dan deze
poorten. Zijn Amsterdam had prachtige oude torens,
die temidden van de drukke stadsgedeelten stonden of
aan het water. Wie zal het den zeeman euvel duiden,
dat het water hem een onmisbaar element was, zelfs als
hij op het droge vertoefde. Die torens aan of bij de
grachten hadden zijn belangstelling. En dat water te
stoffeeren met tallooze vaartuigen, wier mastenrijen
een pijnbosch geleken en naast de zware pompeuse oude
bouwwerken te laten oprijzen, is karakteristiek voor
dezen kunstenaar. Zóó laat hij ons de revue passeeren
van wat Amsterdam aan schoons en merkwaardigs be
zat. Wij vertoeven met hem bij den Haringpakkers-
toren, dwalen langs het Rokin met de beurs, over de
Nieuwmarkt met de waag, langs den Schreierstoren,
den Montelbaanstoren, Rapenburg, de Regulierspoort,
de Leprozengracht, de Appelmarkt, de Haarlemmer
poort en wat al niet.
In diezelfde jaren dwaalde een andere groote meester-
etser langs de grachten en door de welige landouwen
62