voorbode is van den nieuwen stijl, die zich weldra in
volle kracht zou ontplooien.
Ook de stad zelve schijnt veranderd, althans de teeke
naar en graveur hebben de accenten niet meer gelegd
op de kathedraal en de kerken, maar meer op het raad
huis, de gildehuizen, de waag, de beurs, de haven. In de
Zuidelijke Nederlanden verschijnen deze elementen vroe
ger dan in het Noorden. Antwerpen was toen nog de
belangrijkste handelsstad en haar aanzien en welvaart
aan de wereld te verkondigen scheen de trots van de
graveurs te zijn. Eerst in het laatst der eeuw zal het
zwaartepunt naar Amsterdam verlegd worden en ook
dan zullen wij dezelfde verschijnselen waarnemen, nl.
het in beeld brengen van de stad.
Uit een en ander bemerken wij, dat de ontwikkeling van
het gefantaseerde naar het reëele stadsgezicht zeer lang
zaam is gegaan. Bij meesters als Jacob Cornelisz., die
toch een zeer vruchtbaar houtsnijder is geweest en een
enthousiast burger van Amsterdam, zal men nauwelijks
eenige belangstelling voor zijn woonstad of haar monu
menten aantreffen. En zijn beroemde tijdgenoot Lucas
van Leijden, die de karakteristieke elementen van het
Hollandsche land voortreffelijk wist te geven en de
natuur, „het buiten", onmiddellijk had bestudeerd,
heeft, voor zoover wij weten, nimmer gestreefd naar
topografische juistheid van de architectonische frag
menten in zijn composities. In zijn bekende houtsnede
„Sint Maarten" van 1508, speelt de geschiedenis zich
af voor een stad, die nog geheel aan die uit de middel
eeuwen herinnert: een kathedraal toren omringd door
vele kleinere kerken, de stadsmuur met zijn torens,
enkele woonhuizen, molens, enz. Het is een thema, dat
zal doorklinken, indien de kunstenaars door het onder
werp niet gedwongen werden een bepaalde stad in beeld
te brengen. Wel zullen de teekening en de uitvoering,
de details, de licht- en schaduwwerking, de perspecti
vische constructie, enz. meer verzorgd zijn, maar niette
min zijn het composities van steden, die door oudere
27