nisch, er is een gevoel ontwaakt voor kleur en licht en
de houtsnijder beheerschte de techniek en de materie
beter dan zijn voorgangers. Maar de naïeve „primitie
ve" verbeelding is min of meer verdwenen. Ook bij
dezen kunstenaar is de Hollandsche stad het uitgangs
punt van zijn scheppingen geweest.
Wij hebben reeds opgemerkt, dat de houtsnijders, méér
dan de schilders, de stad als geheel bij voorkeur heb
ben uitgebeeld. Het waren in het bijzonder de muur
en de poort, die zij onmisbaar achtten om de illusie van
een stad te scheppen. Het komt voor, en niet zeldzaam,
dat de muur alléén hen voldoende is. En evenzoo de
poort. Als Bellaert, in het reeds genoemde boek „Van
de proprieteyten der dinghen", den hof van Eden moet
verbeelden, weet hij dat niet beter te doen, dan door
een bebloemde weide, beplant met vier bladerlooze
boomen, omgord door een versterkten en gekanteelden
muur met vier enorm zware torens en een dito poort
gebouw. Het geheel is wellicht groot en ruim bedoeld,
maar het is hem niet gelukt een uitgebreider veld te
geven dan des houtsnijders tuin. En in dien hof is God
de Vader bezig Eva te creëeren uit de rib van Adam.
Iedere menschelijke handeling speelt zich af op twee
tooneelen, het eene dichtbij, het andere ver weg. De
wereld is een tuin, doch ook een planeet. Een ster is
een gloeiend gas, maar tevens een lach die blinkt aan
den nachtelijken hemel.
Het is dezelfde Bellaert, die in „Sonderentroest", ver
schenen in 1484, een houtsnede heeft gegeven van den
Heer des Hemels, gezeten op een wolk en onder de
hemelpoort, die geheel in gotischen stijl, met kruis
bloemen en wimbergen, traptoren en gekanteelde mu
ren, met spitsbogen en neuslijsten is opgetrokken. De
poort ligt, naar het schijnt aan een gracht. Aan de over
zijde staat de duivel.
Hoe hebben deze kunstenaars bij de verbeelding van
het heilige telkens gedacht aan hun omgeving, aan de
stad waarin zij woonden en werkten. Die stad was om-
20