waarschijnlijk gemaakt, dat hij zijn werken geheel en
al zelf heeft verzorgd. Volgens zijn eigen opgave was
hij in Zierikzee gehoren. Het schijnt, dat hij zich in
1483 in Haarlem heeft gevestigd, waar hij, tot 1486,
een respectabel aantal boeken heeft laten verschijnen.
In de daarin voorkomende houtsneden toont hij een
groot beminnaar van de bouwkunst te zijn geweest.
Althans van Nederlandsche bouwwerken. Want, waar
hij in zijn „Historie van Trojen" een der heldhaftige
Grieken met zijn gevolg voor de muren van de beleger
de stad wil verbeelden, gelukt hem slechts ons een voor
stelling te geven van een of anderen ridder, die in
gezelschap van zijn opvoeder en knapen plus een
aantal honden van verschillend ras een bezoek brengt
aan een welgebouwden Hollandschen burcht, op welks
tinnen een aantal wachters, met wie hij een naar het
schijnt genoegelijk onderhoud heeft. De houtsnijder
moet dat kasteel goed gekend hebben. Hij teekende
nauwkeurig alle torens, met schiet- en kijkgaten, de
zware muren met gekanteelde omloopen, den hoogen
massieven uitkijkpost, de gebouwen en bijgebouwen
binnen de wallen en ook de slotgracht met de water
flora, doch waarbij de ophaalbrug of andere toegang
ontbreekt. Elders in datzelfde boek geeft hij ons een
blik op het belegerde Troje, dat hij zich niet anders
kon voorstellen als een Hollandsche stad uit den gra
ventijd. Rijker en meer als stad verbeeld, is de voor
stelling in een andere uitgave van Bellaert „Van de
proprietijten der dinghen", uit 1485. De stad ligt in
den voorgrond, eenigszins „in vogelvlucht" gezien, de
gelijk ommuurd, met zware poorten, vele torens waar
van er een een flauwe herinnering schijnt aan den
Utrechtschen Domtoren en -kerk vele huizen met
trapgevels en andere, die als houten woningen bedoeld
schijnen. Maar er is niets uitheemsch, dan misschien en
kele rotsformaties in den achtergrond. Het is alles karak
teristiek Hollandsch, typisch provinciaals en-zeer gemoe
delijk en vredig. In de slotgracht drijven blanke zwanen.
18