sproken meesters, geweest^ G. Bos (1825-1898),
Reinier Craeyvanger (1812—1880), J. Mesker
(1843—1890), W. Chimaer van Oudendorp (1822—
1873), J. C. Greive (1837-1891), H. Hoffmeister
(1823-1904), Fr. Bern. Waanders (1809-1880), A. J.
Ehnle (1819—1863) en vele anderen. Hun prenten zijn
van artistiek en niet minder van topografisch belang.
De bekende schilder van stadsgezichten Cornelis Sprin
ger (1817—1891), heeft ons een twintigtal knappe
litho's nagelaten. Johannes Bosboom (1817—1891)
heeft zich ook enkele malen voor de lithografie ge-
interesseerd. Wij kennen van hem twee stadsgezichten
„buiten 's Hage" en „buiten Delft". Jac. Hilverdink
(1840-1879), een verdienstelijk teekenaar van het
stadsgezicht, heeft meermalen eigen werk op steen ge
bracht. Doch de meest interessante figuren uit die jaren
zijn de beide Weissenbruch's geweest.
Na de minder vruchtbare periode, de eerste vijfentwin
tig jaren der 19de eeuw, waren niet alleen verschillen
de technieken van het tooneel verdwenen, maar ook de
artistieke stroomingen in andere richtingen gegaan. Bij
de wisseling der eeuwen had, onder invloed van de
beide Schlegels, Tieck, Novalis, e.a. de romantiek de
gemoederen veroverd. Romantiek is een zeer gecompli
ceerd begrip en een definitie is niet eenvoudig. Frie-
drich Schlegel had het omschreven als „sentimenteele
stof in een fantastischen vorm". Het „sentimenteele"
is bij hem „het gevoel". Gevoel en verbeelding zijn dus
de feitelijke criteria van het romantische. Maar welk
een uitgestrekt en welhaast onafzienbaar terrein was
daarmede geopend. Waar zijn de grenzen te trekken?
De persoonlijkheid kon zich naar alle richtingen uit
storten en vanzelf ontstond daardoor in de kunst een
veelheid en verscheidenheid van openbaringen, die
moeilijk te beschrijven is. Er zijn, ondanks alle moge
lijke individueele opvattingen, algemeene kenmerken,
waaraan geen romanticus is ontkomen: ontvluchting
der werkelijkheid, wereldverzaking, „Weltschmerz",
129
Nederland in de Prentkunst 9