het meest onmiddellijk en het meest duidelijk tot de
verbeelding. Jan van Eijck heeft den Utrechtschen Dom
toren in het midden van zijn meest diepzinnige schep
ping „De aanbidding van het Lam" geplaatst. Op dit
en op vele andere van zijn kunstwerken treffen wij tal
rijke gebouwen, wier machtige massa's en verfijnd
lijnenspel langdurig en vast in zijn herinnering be
waard moeten zijn gebleven. Welk een rijkdom aan
torens en kerken vertoont het stadsgezicht op de „Ma
donna met den kanselier Rolin" in het Louvre te Parijs.
Hoe moet de kunstenaar getroffen zijn geweest bij het
zien van den bouw van den machtigen toren „door den
kleinen mensch", zooals hij ons op zijn schepping „Sint
Barbara" in het museum te Antwerpen vertoont. In de
kunstwerken van den dichterlijken Hans Memling ont
dekken wij monumenten, die herinneringen opwekken
aan het Oosten, aan Jerusalem. Fantastisch gecompo
neerde bouwwerken treffen wij ook bij Rogier van der
Weijden. Al vertellende kleurde en kruidde hij zijn
verhaal met fijn-geestige scherts en accentueerde en
contoureerde de fragmenten die hem bijzonder lief wa
ren. En toch, als hij op het rechter-luik van het z.g.
Merode-altaar, waarop wij den Heiligen Jozef bezig zien
muizenvallen te maken waarvan hij er een voor den
volke geëtaleerd heeft ons een doorkijk laat in een
straatje, dan meenen wij dat als „ergens gezien" te her
kennen. De meester van de Tiburtijnsche Sibylle geeft
ons een blik op een alleraardigst pleintje, dat wij met
name zouden willen maar niet kunnen noemen. Petrus
Christus, de meester van Flémalle, e.a. laten ons even
eens gissen welke stad en welke gebouwen hen hebben
geïnspireerd of hen tot voorbeeld hebben gediend. De
steden en dorpen op de werken van Jeroen Bosch zijn
onwezenlijk en onorganisch, schematisch-fantastisch.
Bellegambe en veel andere meesters stelden zich tevre
den met gefantaseerde architectuur.
Doch niet altijd hebben de vroege meesters ons omtrent
de door hen afgebeelde bouwwerken in het onzekere
9