Jac. van Meurs die had aangegeven. Vooreerst de beide
Stoopendaals, Bastiaan (1637-1707) en Daniël (1685-
1713) en met hen Jan Goeree (1670—1731). De Stoo
pendaals hebben zich verdienstelijk gemaakt door hun
strenge en klare gravures „in vogelvlucht", van tal van
buitenhuizen en parken, die in velerlei uitgaven zijn
verschenen. De vermaarde prenten in „De Zegepralende
Vecht" van 1719, hebben den naam van Daniël Stoo-
pendaal alom verspreid en doen waardeeren.
Jan Goeree, leerling van Gerard de Lairesse, werkte wat
stijfjes, eenigszins reglementair. Meer kleurig zijn de
gravuren van Jacob Houbraken (1698-1780), die
hoofdzakelijk portretten heeft geleverd van bijna alle
voornamen in den lande, maar die een enkele maal, op
dezelfde verzorgde wijze, een stadsgezicht of een mo
nument heeft gegraveerd. Ook Jan Punt (1741-1779),
de beroemde tooneelspeler en tevens kastelein van den
Amsterdamschen Schonuwburg en daarbij een zeer ver
dienstelijk graveur, heeft niet kunnen nalaten somtijds
een gezicht van zijn mooi Amsterdam in het koper te
brengen.
Er zijn onder de vele teekenaars, die zich met de ver
beelding van stad en land hebben beziggehouden, en
kele te noemen, die onze speciale aandacht verdienen.
Adriaan van der Laan (1684—na 1755) is een meester
geweest, die heden nauwelijks nog genoemd wordt,
doch hij was misschien een van de meest aantrekke
lijke etsers van zijn tijd. Het schijnt, dat hij voor ver
schillende uitgevers heeft gewerkt, maar ook heeft hij
voor eigen rekening een kleine maar alleraardigste ver
zameling uitgegeven „Zee-, land- en Stroomlust, Be
staande uit verscheidene gezichten naar het leven ge-
teekend". Als een voortreffelijk voorbeeld van zijn
kunnen en van zijn geestige visie kan de prent „De
Haringpakkerstoren" (te Amsterdam) dienen. Aan den
voet van den toren worden door eenige mannen de ha
ringen in tonnen gepakt, andere kruien gevulde vaten
weg, laden hun karren vol, die getrokken worden door
105