ervan om den voorgrond van zijn composities af te
sluiten met een muur, een sober georneerd beeldwerk,
eenige eenvoudige emblemen, die veelal den naam van
het gebouw te lezen geven. Dit motief in feite een
verlangen naar het „arcadische" werd door vele
prentkunstenaars na hem, zij het dan soms eenigszins
rijker, toegepast.
Niet minder bekend is Cornelis Pronk (1691—1759)
geworden. Hij was hoofdzakelijk teekenaar en leverde
zijn voorbeelden aan talrijke etsers. Zijn werk is wat
droger, wat minder geestvol dan dat van Rademaker,
maar hij heeft een groote deugd gehad: zijn teekenin-
gen zijn getrouwe natuur-nabootsingen. Zijn werk be
hoort, uit een topografisch oogpunt gezien, misschien
tot het beste wat wij uit dien tijd bezitten. Elk torentje
en elk venster, elke steen bijna, is nauwkeurig afgebeeld,
het is op de juiste plaats en in goede verhoudingen
geteekend. Hij is een der belangrijkste medewerkers
geweest aan „Het Verheerlijkt Nederland" in 1745—
1774, eveneens bij Izaak Tirion verschenen en aan „De
Tegenwoordige Staat, enz."
Pronk heeft vele leerlingen gehad. De voornaamste is
ongetwijfeld Jan de Beijer (1703—na 1773) geweest.
Hij is geboren te Aarau in Zwitserland, doch heeft het
grootste deel van zijn leven in Nederland gewoond en
gewerkt. Ook hij is een ijverig en nauwgezet teekenaar
van het bouwkundig en stedelijk schoon van de lage
landen geweest. Voor de topografie is zijn artistieke
arbeid van groote waarde, maar niet minder door zijn
knappe en kunstzinnige uitvoering. Ook hij heeft een
enkele maal geëtst, maar over het algemeen bezorgde
hij voorbeelden aan de illustrators. In welhaast geen
uitgave van beteekenis worden zijn prenten gemist.
Eveneens leerling van Pronk was Abraham de Haen
(1707—1748), een zeer geestrijke en bekwame etser,
wiens prenten een groote liefde voor en intimiteit met
de natuur veraden. Leerling van hem was Hendrik
Spilman (1721-1784). Hij is voornamelijk etser ge-
101