HOOFDSTUK I HET STADSBEELD IN DE MIDDELEEUWEN (De 15de eeuw Het moet voor den middeleeuwer, die langs de onvei lige en ongebaande wegen door den lande trok, een emotie zijn geweest, als hij soms na dagenlange voet reizen de eerste teekenen van de stad, die het doel van zijn reis zou zijn, in de verte zag opdoemen. Tegen den avondrooden horizon schemerde haar grillig en bewogen silhouet, stekelig door de vele torens van ker ken en kloosters, van het raadhuis en zijn beffroy, van de gekanteelde steenen huizen van handelsheeren en patriciërs en dat alles omgord door den somberen, strak begrensden vestingmuur met massieve poorten, lage ronde wachttorens en veelhoekige bastions. Door den muur en de gracht was de stad geïsoleerd van de bloeiende en weelderige weiden en velden, gaarden en beemden, die haar als een krans van groen omringden. De reiziger werd echter niet alleen geboeid door de picturale schoonheid van het verschijnen vóór hem, het was ook de veelheid van torens en spitsen, die hem imponeerde en waarvan een suggestieve prikkeling moet zijn uitgegaan. Een vreemdeling, die de lage landen bezocht, verhaalt ons in zijn dagboek op enthousiaste wijze, dat hij bij de nadering van de stad Doornik niet minder dan negen en negentig torens had geteld. De kroniekschrijvers uit die jaren doen ons weten, dat in het Noorden de stad Zutphen het rijkst met torens en spitsen was bedeeld. Maar altijd was er één monument, dat als een goede geest het geheel beheerschte, dat de veelheid en ver scheidenheid van het vormen- en lijnenspel in zich samentrok en tot een ondeelbare eenheid bond: de 7

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1944 | | pagina 10